adwords 22 kerstliedjes voor kinderen

adwords Geschreven door A. Boonen, webpagina's gemaakt door H. Hooghiemstra  (onderdeel van www.jongerenwebsite.nl)

 

1                   “Jingle Bells”

Refrein:       

Jingle bells, jingle bells, zingen wij in koor

In die mooie arrenslee rijden wij maar door!

Jingle bells, jingle bells, zingen wij in koor,

In die mooie arrenslee rijden wij maar door!

Wie rijdt er met ons mee,

In de arrenslee

Zie ons daar eens gaan

Bij ’t licht van de volle maan.

’t Paardje draaft maar door,

Wij volgen in zijn spoor

Langs bos en ook langs hei,

Daarom zingen wij nu blij!

 

Refrein:

 

Winter sneeuw of ijs.

Stoort ons niet op reis

Iedereen mag mee,

In de arrenslee.

Bellen rink’len zacht

In de koude nacht

Vol van romantiek,

Klinkt deze muziek:

 

Refrein:

2      “De herdertjes lagen bij nachte”

De herdertjes lagen bij nachte,

Ze lagen bij nacht in het veld.

Zij hielden vol trouwe de wachte,

Zij hadden de schaapjes geteld.

Daar hoorden zij d’engelen zingen,

Hun liederen vloeiend en klaar.

De herders naar Betlehem gingen,

’t Liep tegen het nieuwe jaar.

Toen zij er te Betlehem kwamen,

Daar schoten drie stralen dooreen,

Een straal van omhoog zij vernamen,

Een straal uit het kribje beneên

Toen vlamde er een straal uit hun ogen,

En viel op het Kindeke teer.

Zij stonden tot schreiens bewogen

En knielden voor Jezus neer.

 

Och Kindje, och Kindje, dat heden

In ’t needrige stalletje kwaamt

Ach, laat ons Uw paden betreden,

Want Gij hebt de wereld beschaamd.

Gij komt om de wereld te winnen,

De machtigste vijand te slaan.

De kracht uwer liefde vanbinnen

Kan wereld noch hel weerstaan.

3      “Nu daagt het in het oosten”

 

Nu daagt het in het oosten,

Het Licht schijnt overal,

Hij komt de volk’ren troosten,

Die eeuwig heersen zal.

 

De duisternis gaat wijken,

Van d’eeuwen lange nacht,

Een nieuwe dag gaat prijken,

Met ongekende kracht.

 

Zij die gebonden zaten,

In d’schaduw van de dood,

Van God en mens verlaten,

Begroeten het morgenrood.

 

De Zonne voor wier stralen,

Het nacht’lijk duister zwicht,

En Die zal zegepralen,

Is Christus, ’t eeuwig Licht.

 

Reeds daagt het in het oosten,

Het Licht schijnt overal,

Hij komt de volk’ren troosten,

Die eeuwig heersen zal.

4        “Midden in de winternacht”

Midden in de winternacht

Ging de hemel open.

Die ons heil ter wereld bracht,

Antwoord op ons hopen.

Elke vogel zingt zijn lied,

Herders waarom zingt gij niet?

Laat de citers slaan,

Blaast uw fluiten aan,

Laat de bel, laat de trom,

Laat de beltrom horen:

Christus is geboren!

 

Vrede was er overal,

Wilde dieren kwamen

Bij de schapen in de stal

En zij speelden samen.

Elke vogel zingt zijn lied,

Herders waarom speelt gij niet?

Laat de citers slaan,

Blaast uw fluiten aan,

Laat de bel, laat de trom,

Laat de beltrom horen:

Christus is geboren!

 

Ziet reeds staat de morgenster,

Stralend in het duister,

Want de dag is niet meer ver,

Bode van de luister,

Die ons weldra op zal gaan,

Herders blaast uw fluiten aan!

Laat de bel bim-bam,

Laat de trom rom-bom,

Keere om, keere om,

Laat de beltrom horen:

Christus is geboren!

5       “O Kindeke klein, o Kindeke teer”

 

O Kindeke klein, o Kindeke teer,

Uit hoge hemel daalt Gij neer.

Verlaat uw Vaders heerlijk huis,

Wordt arm en hulploos, draagt een kruis.

O Kindeke klein, o Kindeke teer,

 

O Kindeke klein, o Kindeke teer,

Gij zijt ons uit verkoren Heer.

Ik geef U al het harte mijn,

Och, laat mij eeuwig bij U zijn,

O Kindeke klein, o Kindeke teer.

6        “Komt verwondert u”

 

Komt verwondert u hier mensen,

Ziet hoe dat u God bemint!

Ziet vervuld de ziel der mensen

Met dit nieuwgeboren Kind!

Ziet Die het Woord is zonder spreken,

Ziet Die Vorst is zonder kracht.

Ziet Die het Al is in gebreken,

Ziet Die het Licht is in de nacht,

Ziet Die het Goed is dat zo zoet is,

Wordt verstoten, wordt veracht.

7      “t Is geboren het Goddelijk Kind”

 

’t Is geboren het Goddelijk Kind!

Komt, herders speelt op uw feestschalmeien!

’t Is geboren het Goddelijk Kind,

Dat ons allen zo teer bemint.

 

Schrikt niet, herders, weest blijgezind,

Laat uw schaapjes in de valleien!

Schrikt niet, herders, weest blijgezind,

Daar gij hier de Verlosser vindt.

 

’t Is geboren het Goddelijk Kind!

Komt, herders speelt op uw feestschalmeien!

’t Is geboren het Goddelijk Kind,

Dat ons allen zo teer bemint.

8      “Hoe leit dit Kindeke”

 

Hoe leit dit Kindeke hier in de kou?

Ziet eens hoe alle Zijn ledekes beven,

Ziet eens hoe dat het weent en krijt van rouw.

Na, na, na, na, na, na, Kindeke teer,

Ei, zwijg toch stil, sus, sus, en krijt niet meer!

 

Ga, ras dan herderkens, komt naar de stal!

Speelt een zoet liedeke voor dit teer Lammeke!

Het dunkt mij dat Het nu haast slapen zal.

Na, na, na, na, na, na, Kindeke teer,

Ei, zwijg toch stil, sus, sus, en krijt niet meer!

 

En gij, o engeltjes, hoort hier ook bij!

Zingt een motetteke voor uwe Koning!

Wilt Hem vermaken met uw melodij:

Na, na, na, na, na, na, Kindeke teer,

Ei, zwijg toch stil, sus, sus, en krijt niet meer!

9      “Er is een roos ontsprongen”

 

Er is een roos ontsprongen

Uit ene wortelstam.

Zoals profeten zongen,

’t Was Jesse die ze schonk.

Zij heeft een bloem gebracht,

Te midden van de winter,

Te midden van de nacht.

 

Wij smeken u van harte,

O ed’le rozenstam,

Bij alle vele smarten,

Die over ’t bloempje kwam.

Wil onze hulpe zijn,

Dat w’U bereiden mogen,

Een woning lieflijk klein.

10        “Klein, klein Jesuke”

 

Klein, klein, Jesuke,

Heb je zulken kou.

Kom in mijn harteke wonen,

En maak U daar een schouw.

We zullen een vuurtje stoken,

We zullen een pappeke koken,

En breng er Uw liefste Moederke mee,

Dan zijn we al tevreê.

 

Klein, klein, Jesuke,

Heb je zulken kou.

Kom in mijn harteke wonen,

En maak U daar een schouw.

We zullen een vuurtje stoken,

We zullen een pappeke koken,

En breng er Uw liefste Moederke mee,

Dan zijn we al tevree.

11     “In ’t stedeke van Nazaret”

 

In het stedeke van Nazaret,

Wel binnen een huizeke kleine,

Zo arm ende onbedekt,

Woonde een Magedje onbevlekt,

Een zuiv’re Magetreine.

 

“Ave, Maria gratia”

Sprak haar de engel schone.

Gij zult er baren een Kindeke klein,

Jezus zo zal Zijne name zijn,

Eén God Drie-een-Personen.

12         “Kling, klokje, klingelingeling”

 

Kling klokje klingelingeling,

Kling klokje kling.

Kerstmis is gekomen,

Met z’n groene bomen.

En in alle landen,

Gaan de kaarsjes branden.

Kling klokje klingelingeling,

Kling klokje kling.

 

13     “ Maria zoude naar Betlehem gaan”

 

Maria die zoude naar Betlehem gaan

Kerst avond voor de noene

Sint Jozef zoud’ al met haar gaan

Om haar gezelschap te hoeden.

 

Het hageld’ en sneeuwde en ’t was er zou koud:

De rijm lag op de daken.

Sint Jozef tot Maria sprak:

“Maria, wat zullen wij maken?”

 

Maria die zeide : “ik ben der zo moe.

Laat ons een weinig rusten;” –

“Laat ons een weinig verder gaan

In een huizeken zullen wij rusten.”

 

Zij waren een weinig verder gegaan

Tot aan een boerenschure;

’t Is daar waar Heer Jezus geboren was,

Daar sloten noch vensters noch deuren.

 

’t Kleine Kind weende, Maria zong,

Gods engels uit de tronen

Zij kwamen tezamen nedergedaald,

Zij kwamen Maria kronen.

14     “Wij komen tezamen”

 

Wij komen tezamen onder ‘t sterrenblinken

Een lied moet weerklinken voor Betlehem:

Christus geboren zingen d’eng’len koren.

Komt laten wij aanbidden,

Komt laten wij aanbidden

Komt laten wij aanbidden

Die Koning.

 

Drie wijzen met wierook kwamen er van verre,

Zij volgden Zijn sterre naar Betlehem.

Herders en wijzen komen Jezus prijzen.

Komt laten wij aanbidden,

Komt laten wij aanbidden

Komt laten wij aanbidden

Die Koning.

 

Ook wij, uitverkoren, mogen U begroeten

En kussen uw voeten, Emmanuel.

Wij willen geven hart en geest en leven.

Komt laten wij aanbidden,

Komt laten wij aanbidden

Komt laten wij aanbidden

Die Koning.

 

15        “Gloria in Excelsis Deo!”

 

Eer zij God in deze dagen,

Eer zij God in deze tijd.

Mensen van het welbehagen,

Roept op aarde vrede uit:

Gloria in Excelsis Deo,

Gloria in Excelsis Deo!

 

Eer zij God die onze Vader

En die onze Koning is.

Eer zij God die op de aarde

Naar ons toe gekomen is.

Gloria in Excelsis Deo,

Gloria in Excelsis Deo!

 

Lam van God, Gij hebt gedragen,

Alle schuld tot elke prijs.

Geef in onze levensdagen

Peis en vree, Kyrieleis.

Gloria in Excelsis Deo,

Gloria in Excelsis Deo!

16     “Ere zij God”

 

Ere zij God, ere zij God

In den Hoge, in den Hoge, in den Hoge!

Vrede op aarde, vrede op aarde,

In de mensen een welbehagen.

 

Ere zij God in den Hoge!

Ere zij God in den Hoge!

Vrede op aarde, vrede op aarde,

Vrede op aarde, vrede op aarde,

In de mensen, de mensen een welbehagen,

In de mensen een welbehagen, een welbehagen.

 

Ere zij God, ere zij God

In den Hoge in den Hoge, in den Hoge!

Vrede op aarde, vrede op aarde,

In de mensen een welbehagen.

Amen, Amen. Amen, Amen!

 

17     “In Betlehem's stal”

 

Geen wiegje als rustplaats,

Maar een krib’ wast weleer,

Waar het Kindeke Jezus

Lei Zijn hoofdje terneer.

 

De sterren, zij keken

Van de hemel zo mooi,

Naar het Kindeke Jezus,

Hoe Hij sliep in het hooi.

 

O, zegen de kind’ren

Veraf en dichtbij,

U houdt van hen allen

Evenveel als van mij.

 

U wilt dat wij kind’ren,

Al zijn wij nog zo klein,

Bij U in de hemel

Ook eens zullen zijn.

 

Geen wiegje als rustplaats,

Maar een krib’ wast weleer,

Waar het Kindeke Jezus

Lei Zijn hoofdje terneer.

De sterren, zij keken

Van de hemel zo mooi,

Naar het Kindeke Jezus,

Hoe Hij sliep in het hooi

18     “Er is een kindeke geboren op aard”

 

Er is een kindeke geboren op aard,

Er is een kindeke geboren op aard.

’t Kwam op de aarde voor ons allemaal,

’t Kwam op de aarde voor ons allemaal .

 

Er is een kindeke geboren in ’t strooi,

Er is een kindeke geboren in ’t strooi.

’t Lag in een kribje bedekt met wat hooi,

’t Lag in een kribje bedekt met wat hooi.

 

Daar zijn alle nachten drie engelkens bij,

Daar zijn alle nachten drie engelkens bij.

Zij wiegen het Kindje en ’t slaapt er zo blij,

Zij wiegen het Kindje en ’t slaapt er zo blij.

 

’t At pap uit een pannetje en maakte niet vuil,

’t At pap uit een pannetje en maakte niet vuil.

’t Viel op de aarde en had er geen buil,

’t Viel op de aarde en had er geen buil.

 

’t Kwam op de aarde voor ons allemaal,

’t Kwam op de aarde voor ons allemaal.

En ’t wenst ons allen een zalig nieuwjaar,

En ’t wenst ons allen een zalig nieuwjaar.

 

19     “Nu zijt wellekome”

 

Nu zijt wellekome, Jesu lieve Heer.

Gij komt van alzo hoge, van alzo veer.

Nu zijt wellekome, van de hoge Hemel neer.

Hier al in dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.

Kyrieleis.

 

d’Herders op de velden hoorden een nieuw lied,

Dat Jezus was geboren, zij wisten ’t niet.

Gaat aan geender straten, en gij zult hem vinden klaar.

Betlehem is de stede, daar is ’t geschied voorwaar.

Kyrieleis.

 

d’Heilige drie Koningen uit zo verre land,

Zij zochten onze Here met offerhand.

z’Offerden ootmoedelijk mirr’, wierook ende goud,

T’ere van dat Kindje dat alle ding behoudt.

Kyrieleis.

20     “In ’t stalletje van Betlehem”

 

In het stalletje van Betlehem

Is deze nacht geboren.

De Koning van Jeruzalem,

Messias, uitverkoren.

Hij ligt in ’t hooi, Hij ligt in ’t strooi,

In doeken klein gebonden,

O mens, om uwe zonden.

 

De engelen zingen met jolijt,

De grote Heer der Heren.

Zij de glorie nu en t’allertijd,

Wilt Zijne lof vermeren.

Komt, lieve mens,

Want uwe wens

Die is geheel volkomen:

Uw zonde wordt weggenomen.

 

21        “Herders, Hij is geboren”

 

Herders, Hij is geboren,

In ’t midden van de nacht.

Die zolang van te voren

De wereld verwacht.

Vrolijk, o herderkens,

Zongen ons d’engelkens

Zongen met blijde stem:

Haast u naar Betlehem.

 

Als wij dan daar zijn gekomen,

Ziet een klein Kindeke

Leit in ‘t strooi, nieuwgeboren,

Zoet als een Lammeke.

D’oogkens van stonden lang

Zag men vol tranen staan,

’t Weende uit druk en rouw,

In deze straffe kou.

22     “Stille nacht”

 

Stille nacht, heilige nacht,

Davids Zoon, lang verwacht.

Die miljoenen eens zaligen zal,

Wordt geboren in Betlehem’s stal,

Hij der schepselen Heer,

Hij der schepselen Heer!

 

Hulp’loos Kind! Heilig Kind!

Dat zo trouw zondaars mint.

Ook voor mij hebt g’U rijkdom ontzegd,

Wordt Ge op stro en in doeken gelegd,

Leer m’U danken daarvoor,

Leer m’U danken daarvoor!

 

Stille nacht, heilige nacht,

Vred’ en Heil wordt gebracht

Aan een wereld verloren in schuld

Gods belofte wordt heerlijk vervuld!

Amen, Gode zij eer,

Amen, Gode zij d’eer!