Geschreven door A. Boonen, webpagina's gemaakt door H. Hooghiemstra (onderdeel van www.jongerenwebsite.nl)
1
“Jingle
Bells” Refrein: Jingle bells, jingle bells, zingen wij in koor In die mooie
arrenslee rijden wij maar door! Jingle bells,
jingle bells, zingen wij in koor, In die mooie
arrenslee rijden wij maar door! Wie rijdt er met
ons mee, In de arrenslee Zie ons daar eens
gaan Bij ’t licht
van de volle maan. ’t Paardje
draaft maar door, Wij volgen in
zijn spoor Langs bos en ook
langs hei, Daarom zingen wij
nu blij! Refrein: Winter sneeuw of
ijs. Stoort ons niet
op reis Iedereen mag mee, In de arrenslee. Bellen rink’len
zacht In de koude nacht Vol van
romantiek, Klinkt deze
muziek: Refrein: |
2 “De
herdertjes lagen bij nachte” De herdertjes
lagen bij nachte, Ze lagen bij
nacht in het veld. Zij hielden vol
trouwe de wachte, Zij hadden de
schaapjes geteld. Daar hoorden zij
d’engelen zingen, Hun liederen
vloeiend en klaar. De herders naar
Betlehem gingen, ’t Liep
tegen het nieuwe jaar. Toen zij er te
Betlehem kwamen, Daar schoten drie
stralen dooreen, Een straal van
omhoog zij vernamen, Een straal uit
het kribje beneên Toen vlamde er
een straal uit hun ogen, En viel op het
Kindeke teer. Zij stonden tot
schreiens bewogen En knielden voor
Jezus neer. Och Kindje, och
Kindje, dat heden In ’t needrige
stalletje kwaamt Ach, laat ons Uw
paden betreden, Want Gij hebt de
wereld beschaamd. Gij komt om de
wereld te winnen, De machtigste
vijand te slaan. De kracht uwer
liefde vanbinnen Kan wereld noch hel weerstaan. |
3 “Nu
daagt het in het oosten” Nu daagt het in
het oosten, Het Licht schijnt
overal, Hij komt de
volk’ren troosten, Die eeuwig
heersen zal. De duisternis
gaat wijken, Van d’eeuwen
lange nacht, Een nieuwe dag
gaat prijken, Met ongekende
kracht. Zij die gebonden
zaten, In d’schaduw
van de dood, Van God en mens
verlaten, Begroeten het
morgenrood. De Zonne voor
wier stralen, Het nacht’lijk
duister zwicht, En Die zal
zegepralen, Is Christus, ’t
eeuwig Licht. Reeds daagt het
in het oosten, Het Licht schijnt
overal, Hij komt de
volk’ren troosten, Die eeuwig heersen zal. |
4 “Midden
in de winternacht” Midden in de
winternacht Ging de hemel
open. Die ons heil ter
wereld bracht, Antwoord op ons
hopen. Elke vogel zingt
zijn lied, Herders waarom zingt
gij niet? Laat de citers
slaan, Blaast uw fluiten
aan, Laat de bel, laat
de trom, Laat de beltrom
horen: Christus is
geboren! Vrede was er
overal, Wilde dieren
kwamen Bij de schapen in
de stal En zij speelden
samen. Elke vogel zingt
zijn lied, Herders waarom speelt
gij niet? Laat de citers
slaan, Blaast uw fluiten
aan, Laat de bel, laat
de trom, Laat de beltrom
horen: Christus is
geboren! Ziet reeds staat
de morgenster, Stralend in het
duister, Want de dag is
niet meer ver, Bode van de
luister, Die ons weldra op
zal gaan, Herders blaast uw
fluiten aan! Laat de bel
bim-bam, Laat de trom
rom-bom, Keere om, keere
om, Laat de beltrom
horen: Christus is geboren! |
5
“O Kindeke klein, o Kindeke teer” O Kindeke klein,
o Kindeke teer, Uit hoge hemel
daalt Gij neer. Verlaat uw Vaders
heerlijk huis, Wordt arm en
hulploos, draagt een kruis. O Kindeke klein,
o Kindeke teer, O Kindeke klein,
o Kindeke teer, Gij zijt ons uit
verkoren Heer. Ik geef U al het
harte mijn, Och, laat mij
eeuwig bij U zijn, O Kindeke klein, o Kindeke teer. |
6 “Komt
verwondert u” Komt verwondert u
hier mensen, Ziet hoe dat u
God bemint! Ziet vervuld de
ziel der mensen Met dit
nieuwgeboren Kind! Ziet Die het
Woord is zonder spreken, Ziet Die Vorst is
zonder kracht. Ziet Die het Al
is in gebreken, Ziet Die het
Licht is in de nacht, Ziet Die het Goed
is dat zo zoet is, Wordt verstoten, wordt veracht. |
7 “t
Is geboren het Goddelijk Kind” ’t Is geboren
het Goddelijk Kind! Komt, herders
speelt op uw feestschalmeien! ’t Is geboren
het Goddelijk Kind, Dat ons allen zo
teer bemint. Schrikt niet,
herders, weest blijgezind, Laat uw schaapjes
in de valleien! Schrikt niet,
herders, weest blijgezind, Daar gij hier de
Verlosser vindt. ’t Is geboren
het Goddelijk Kind! Komt, herders
speelt op uw feestschalmeien! ’t Is geboren
het Goddelijk Kind, Dat ons allen zo teer bemint. |
8 “Hoe
leit dit Kindeke” Hoe leit dit
Kindeke hier in de kou? Ziet eens hoe
alle Zijn ledekes beven, Ziet eens hoe dat
het weent en krijt van rouw. Na, na, na, na,
na, na, Kindeke teer, Ei, zwijg toch
stil, sus, sus, en krijt niet meer! Ga, ras dan
herderkens, komt naar de stal! Speelt een zoet
liedeke voor dit teer Lammeke! Het dunkt mij dat
Het nu haast slapen zal. Na, na, na, na,
na, na, Kindeke teer, Ei, zwijg toch
stil, sus, sus, en krijt niet meer! En gij, o
engeltjes, hoort hier ook bij! Zingt een
motetteke voor uwe Koning! Wilt Hem vermaken
met uw melodij: Na, na, na, na,
na, na, Kindeke teer, Ei, zwijg toch stil, sus, sus, en krijt niet meer! |
9 “Er
is een roos ontsprongen” Er is een roos
ontsprongen Uit ene
wortelstam. Zoals profeten
zongen, ’t Was Jesse
die ze schonk. Zij heeft een
bloem gebracht, Te midden van de
winter, Te midden van de
nacht. Wij smeken u van
harte, O ed’le
rozenstam, Bij alle vele
smarten, Die over ’t
bloempje kwam. Wil onze hulpe
zijn, Dat w’U
bereiden mogen, Een woning lieflijk klein. |
10 “Klein,
klein Jesuke” Klein, klein,
Jesuke, Heb je zulken
kou. Kom in mijn
harteke wonen, En maak U daar
een schouw. We zullen een
vuurtje stoken, We zullen een
pappeke koken, En breng er Uw
liefste Moederke mee, Dan zijn we al
tevreê. Klein, klein,
Jesuke, Heb je zulken
kou. Kom in mijn
harteke wonen, En maak U daar
een schouw. We zullen een
vuurtje stoken, We zullen een
pappeke koken, En breng er Uw
liefste Moederke mee, Dan zijn we al tevree. |
11 “In
’t stedeke van Nazaret” In het stedeke
van Nazaret, Wel binnen een
huizeke kleine, Zo arm ende
onbedekt, Woonde een
Magedje onbevlekt, Een zuiv’re
Magetreine. “Ave, Maria
gratia” Sprak haar de
engel schone. Gij zult er baren
een Kindeke klein, Jezus zo zal
Zijne name zijn, Eén God Drie-een-Personen. |
12 “Kling, klokje,
klingelingeling” Kling klokje
klingelingeling, Kling klokje
kling. Kerstmis is
gekomen, Met z’n groene
bomen. En in alle
landen, Gaan de kaarsjes
branden. Kling klokje
klingelingeling, Kling klokje kling.
|
13 “
Maria zoude naar Betlehem gaan” Maria die zoude
naar Betlehem gaan Kerst avond voor
de noene Sint Jozef zoud’
al met haar gaan Om haar
gezelschap te hoeden. Het hageld’ en
sneeuwde en ’t was er zou koud: De rijm lag op de
daken. Sint Jozef tot
Maria sprak: “Maria, wat
zullen wij maken?” Maria die zeide :
“ik ben der zo moe. Laat ons een
weinig rusten;” – “Laat ons een
weinig verder gaan In een huizeken
zullen wij rusten.” Zij waren een
weinig verder gegaan Tot aan een
boerenschure; ’t Is daar waar
Heer Jezus geboren was, Daar sloten noch
vensters noch deuren. ’t Kleine Kind
weende, Maria zong, Gods engels uit
de tronen Zij kwamen
tezamen nedergedaald, Zij kwamen Maria kronen. |
14 “Wij
komen tezamen” Wij komen tezamen
onder ‘t sterrenblinken Een lied moet
weerklinken voor Betlehem: Christus geboren
zingen d’eng’len koren. Komt laten wij
aanbidden, Komt laten wij
aanbidden Komt laten wij
aanbidden Die Koning. Drie wijzen met
wierook kwamen er van verre, Zij volgden Zijn
sterre naar Betlehem. Herders en wijzen
komen Jezus prijzen. Komt laten wij
aanbidden, Komt laten wij
aanbidden Komt laten wij
aanbidden Die Koning. Ook wij,
uitverkoren, mogen U begroeten En kussen uw
voeten, Emmanuel. Wij willen geven
hart en geest en leven. Komt laten wij
aanbidden, Komt laten wij
aanbidden Komt laten wij
aanbidden Die Koning.
|
15 “Gloria
in Excelsis Deo!” Eer zij God in
deze dagen, Eer zij God in
deze tijd. Mensen van het
welbehagen, Roept op aarde
vrede uit: Gloria
in Excelsis Deo, Gloria
in Excelsis Deo! Eer zij God die
onze Vader En die onze
Koning is. Eer zij God die
op de aarde Naar ons toe
gekomen is. Gloria
in Excelsis Deo, Gloria
in Excelsis Deo! Lam van God, Gij
hebt gedragen, Alle schuld tot
elke prijs. Geef in onze
levensdagen Peis en vree,
Kyrieleis. Gloria
in Excelsis Deo, Gloria in Excelsis Deo! |
16 “Ere
zij God” Ere zij God, ere
zij God In den Hoge, in
den Hoge, in den Hoge! Vrede op aarde,
vrede op aarde, In de mensen een
welbehagen. Ere zij God in
den Hoge! Ere zij God in
den Hoge! Vrede op aarde,
vrede op aarde, Vrede op aarde,
vrede op aarde, In de mensen, de
mensen een welbehagen, In de mensen een
welbehagen, een welbehagen. Ere zij God, ere
zij God In den Hoge in
den Hoge, in den Hoge! Vrede op aarde,
vrede op aarde, In de mensen een
welbehagen. Amen, Amen. Amen, Amen!
|
17
“In Betlehem's stal” Geen wiegje als
rustplaats, Maar een krib’
wast weleer, Waar het Kindeke
Jezus Lei Zijn hoofdje
terneer. De sterren, zij
keken Van de hemel zo
mooi, Naar het Kindeke
Jezus, Hoe Hij sliep in
het hooi. O, zegen de
kind’ren Veraf en
dichtbij, U houdt van hen
allen Evenveel als van
mij. U wilt dat wij
kind’ren, Al zijn wij nog
zo klein, Bij U in de hemel Ook eens zullen
zijn. Geen wiegje als
rustplaats, Maar een krib’
wast weleer, Waar het Kindeke
Jezus Lei Zijn hoofdje
terneer. De sterren, zij
keken Van de hemel zo
mooi, Naar het Kindeke
Jezus, Hoe Hij sliep in het hooi |
18 “Er
is een kindeke geboren op aard” Er is een kindeke
geboren op aard, Er is een kindeke
geboren op aard. ’t Kwam op de
aarde voor ons allemaal, ’t Kwam op de
aarde voor ons allemaal . Er is een kindeke
geboren in ’t strooi, Er is een kindeke
geboren in ’t strooi. ’t Lag in een
kribje bedekt met wat hooi, ’t Lag in een
kribje bedekt met wat hooi. Daar zijn alle
nachten drie engelkens bij, Daar zijn alle
nachten drie engelkens bij. Zij wiegen het
Kindje en ’t slaapt er zo blij, Zij wiegen het
Kindje en ’t slaapt er zo blij. ’t At pap uit
een pannetje en maakte niet vuil, ’t At pap uit
een pannetje en maakte niet vuil. ’t Viel op de
aarde en had er geen buil, ’t Viel op de
aarde en had er geen buil. ’t Kwam op de
aarde voor ons allemaal, ’t Kwam op de
aarde voor ons allemaal. En ’t wenst ons
allen een zalig nieuwjaar, En ’t wenst ons allen een zalig nieuwjaar.
|
19 “Nu
zijt wellekome” Nu zijt wellekome,
Jesu lieve Heer. Gij komt van alzo
hoge, van alzo veer. Nu zijt wellekome,
van de hoge Hemel neer. Hier al in dit
aardrijk zijt Gij gezien nooit meer. Kyrieleis. d’Herders op de
velden hoorden een nieuw lied, Dat Jezus was
geboren, zij wisten ’t niet. Gaat aan geender
straten, en gij zult hem vinden klaar. Betlehem is de
stede, daar is ’t geschied voorwaar. Kyrieleis. d’Heilige drie
Koningen uit zo verre land, Zij zochten onze
Here met offerhand. z’Offerden
ootmoedelijk mirr’, wierook ende goud, T’ere van dat
Kindje dat alle ding behoudt. Kyrieleis. |
20 “In
’t stalletje van Betlehem” In het stalletje
van Betlehem Is deze nacht
geboren. De Koning van
Jeruzalem, Messias,
uitverkoren. Hij ligt in ’t
hooi, Hij ligt in ’t strooi, In doeken klein
gebonden, O mens, om uwe
zonden. De engelen zingen
met jolijt, De grote Heer der
Heren. Zij de glorie nu
en t’allertijd, Wilt Zijne lof
vermeren. Komt, lieve mens, Want uwe wens Die is geheel
volkomen: Uw zonde wordt weggenomen.
|
21 “Herders,
Hij is geboren” Herders, Hij is
geboren, In ’t midden
van de nacht. Die zolang van te
voren De wereld
verwacht. Vrolijk, o
herderkens, Zongen ons
d’engelkens Zongen met blijde
stem: Haast u naar
Betlehem. Als wij dan daar
zijn gekomen, Ziet een klein
Kindeke Leit in ‘t
strooi, nieuwgeboren, Zoet als een
Lammeke. D’oogkens van
stonden lang Zag men vol
tranen staan, ’t Weende uit
druk en rouw, In deze straffe kou. |
22
“Stille nacht” Stille nacht,
heilige nacht, Davids Zoon, lang
verwacht. Die miljoenen
eens zaligen zal, Wordt geboren in
Betlehem’s stal, Hij der
schepselen Heer, Hij der
schepselen Heer! Hulp’loos Kind!
Heilig Kind! Dat zo trouw
zondaars mint. Ook voor mij hebt
g’U rijkdom ontzegd, Wordt Ge op stro
en in doeken gelegd, Leer m’U danken
daarvoor, Leer m’U danken
daarvoor! Stille nacht,
heilige nacht, Vred’ en Heil
wordt gebracht Aan een wereld
verloren in schuld Gods belofte
wordt heerlijk vervuld! Amen, Gode zij
eer, Amen, Gode zij d’eer! |